dinsdag 2 augustus 2011

Het monster

In eerste instantie wist ik absoluut niet waar ik was. Ik was wakker geworden in een vreemd bed en ik had geen enkel idee hoe ik daarin verzeild was geraakt.
Ik voelde een stekende hoofdpijn. Zoals vroeger. Ik had vaak serieuze hoofdpijn. Schele hoofdpijn noemde mijn moeder dat altijd. Soms duurde het dagen voor het over was. Altijd boven mijn linker oog in mijn voorhoofd. Migraine? Ik weet het niet maar vaak zo heftig dat ik niet wist waar ik kijken moest. Zo veel pijn dat je je hoofd wel tegen de muur wil slaan (niet dat het daar beter van geworden zou zijn, maar misschien de wens om jezelf bewusteloos te slaan om van de pijn verlost te zijn). En nu, net zo'n zelfde gevoel.
Een eenpersoonsbed met strak ingestopte lakens. Benauwd. Maar dat benauwde gevoel kwam niet alleen door die lakens. Er hing een overweldigende lucht van ether en schoonmaakmiddelen, leek mij. Mijn hoofd kon ik nauwelijks bewegen en toen ik het met mijn rechterhand aanraakte voelde ik alleen maar verband. Mijn linkerarm voelde loodzwaar aan, gips wist ik. Het ziekenhuis? Hoe ....?
Ik zakte weg in een waak-slaap toestand, ik vond het prima en gaf me over aan een andere wereld.
Toen ik weer bij mijn positieven kwam stond er een verpleegster naast mijn bed. Mijn gezicht voelde beurs, donker, het voelde blauw.
"Hoe voelen we ons nu?" kreeg ik te horen.
"Mogen wij even een spiegel," vroeg ik.
"Misschien beter van niet meneer," antwoordde ze.
Maar op mijn aandringen haalde ze toch ergens een scheerspiegel vandaan. Wat ik zag was wat ik voelde. Blauw, beurs. Het deed verschrikkelijk veel pijn. Op mijn vraag of ze me daar iets tegen kon geven, antwoordde ze dat ik al de sterkste cocktail had gekregen die door de arts was toegestaan. Zo proefde het niet trouwens.
Ik moet weer in slaap gevallen zijn.
De volgende keer dat ik wakker werd lag ik in mijn eigen bed. Wel hoofdpijn maar geen blauw gezicht zag ik in de spiegel naast mijn bed. Ik had gedroomd.

De avond ervoor was ik met de auto onderweg naar het vliegveld. Het was een warme zomeravond om een uur of negen. Het was nog heel druk op de weg. Ik had geen haast en reed rustig.
Op een helling naar beneden werd ik door twee touringcars ingehaald. Onverantwoord hard rijdend denderden ze de helling af. Toen de weg weer omhoog liep was de tweede bus net naast me. Zijn snelheid liep terug en de chauffeur stuurde naar de rechter baan. Onze snelheid was nu min of meer gelijk. Waarschijnlijk zag de chauffeur mij niet. Zat ik in zijn dode hoek? De bus kwam zijdelings tegen mijn auto aan. De zijspiegel klapte om. Hij drukte me van de weg. Gelukkig was er op dat gedeelte van de weg een smalle vluchtstrook. Ik claxonneerde en stuurde iets naar rechts, los was ik, en remde.
Het monster, Nilüfer 14 AY 014, schoot voorbij.
Ik ben gestopt en inspecteerde de zijkant van de auto. Het gekke was dat er helemaal geen schade te zien was. Alles was nog heel. Ik ook!
Ik vervolgde mijn weg naar het vliegveld. Ik stapte uit. Op het parkeerterrein stond ik te kokhalzen. Ik had vreselijk het zuur en het beukte in mijn hoofd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten