Het was ergens aan de Turkse Riviera. Een doordeweekse dag, een uur of 11 in de ochtend, een van de laatste dagen van juli. De mussen, die hier nog volop aanwezig zijn, vielen dood van het dak.
Als het maar even kan blijf ik gedurende de dag in de schaduw. Dan kom ik de deur niet uit en wacht de koelte (28 graden) van de avond af. Helaas moet je af en toe ondanks de hitte weleens het huis uit om een paar boodschappen te doen. Je ontkomt er soms niet aan.
Snel de auto in, de airco aan en vlug naar een grote supermarkt waar het binnen in elk geval lekker koel is. Misschien kom je er met een plaatselijk opgelopen verkoudheid, vanwege alle rondgeblazen bacteriƫn, weer uit maar dat risico moet je er maar voor over hebben.
Bij de afdeling met de verse vis is het het koelst. De uitgestalde vis, in bakken met ijsbrokken, wordt om de paar minuten met behulp van een soort sprinklerinstallatie met koud water besproeid om de boel fris te houden en de vis langer vers te laten lijken.
Als je klaar bent pak je vlak voor je afrekent nog snel even een flesje gekoeld water voor onderweg. Dan loop je de winkel uit en voel je dat het koeltegordijn zich achter je sluit.
In de auto gaan alle ramen open. En dan naar huis. Binnenwegen nemend, want op de doorgaande wegen sta je in de file vanwege de toeristen die, raar maar waar, toch nodig ergens heen moeten, heb je nog enigszins profijt van de wind die door de openstaande raampjes als een warme kleffe walm naar binnen komt.
Voor me reed een gesloten busje. Toen hij afsloeg zag ik een vrachtwagen rijden. Ik moest even in mijn ogen wrijven. Ik kon het niet geloven.
Een grote rode GMC met een enorme laadbak vol brandhout. Meer dan 20 ton olijfbomenhout zo te zien. Grote stukken voor in de open haard.
Misschien was het hout afkomstig van een paar bomen die ergens ontzettend in de weg stonden i.v.m de bouw van een huis en daarom nodig geruimd moesten worden. Als je het hout klooft en je laat het nu in de zon en de wind drogen is het voor de winter gebruiksklaar.
In het bos is een man met zijn zoon aan het werk. Ze moeten brandhout maken voor de winter. Met bijl en zaag zijn ze druk in de weer. Ze hebben een boom geveld en in stukken gezaagd als er een boer langs komt.
"Wat denk je, krijgen we een strenge winter?" vraagt de man aan de boer.
"Nou, een matige winter denk ik," antwoordt de boer.
Dan nog maar een paar bomen. Ze zijn net klaar als er weer een boer langs komt.
"Krijgen we een strenge winter?" wil de man weer weten.
"Het zou weleens een pittige winter kunnen worden," weet de boer.
Goh, dan nog maar wat extra. En er gaan weer drie bomen tegen de vlakte.
"Goed," zegt de man tegen zijn zoon, "we stoppen ermee."
Juist op dat moment fietst er een boer langs en voor de zekerheid stelt de man nog maar weer eens de vraag: "Denk je dat we een strenge winter krijgen?"
"Ja, ik denk een heel strenge," mompelt de fietser.
"Maar hoe weet je dat eigenlijk?"
"Wel, moet je maar eens naar die stapel brandhout kijken," antwoordt de boer en hij fietst weer verder.
Ik reed nog een stukje achter de vrachtwagen. Er moet wel een hele strenge winter komen, dacht ik. Toen was ik thuis. Ik bracht de boodschappen naar binnen. Het zweet liep tappelings langs mijn armen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten