Het is maart, vroeg in de ochtend op een doordeweekse dag. Ik maak een wandelingetje langs het strand bij Bodrum. Er is verder niemand. In de verte zie ik op zee een vissersbootje op weg naar zijn stek. Vlak voor me in het water zie ik een zwembandje drijven en plotseling moet ik eraan denken hoe het er over een maand of twee weer uit zal zien als het zomerseizoen weer begint en het hele strand vergeven is van bedden en stoelen met in de zon zinderend vlees.
Aan de boulevard staan de hotels en restaurants in een lange rij aaneengesloten naast elkaar. De baai heeft een mooi zandstrand van misschien 300 meter lang waar dan ook in het hoogseizoen 300 meter strandbedden staan in drie of vier rijen dik. Keurig netjes gerangschikt met parasols en bijzettafeltjes waarop de bestelde hapjes en drankjes geplaatst kunnen worden. De bedden staan bijna tot in zee.
En ieder jaar wordt het allemaal weer een beetje professioneler en een beetje luxueuzer. Betere bedden, schoner strand, lekkere stoelen, kleurrijke parasols, obers in verzorgde kleding met een logo of een shirt van het hotel of restaurant. De terrassen betegeld, de eettafels onder de baldakijnen. De bediening loopt af en aan lokale gasten een plaatsje in de schaduw aanbiedend en toeristen een plaats in de zon wijzend.
Alle bedden bezet, rijen met zichzelf barbecueënde mensen, draaiend aan het spit, druipend van de (zonnebrand-)olie. Tussen al die zonaanbidders door lopen de strandverkopers. Mannen in witte pakken die een grote hotelpan tussen zich in dragen waaruit ze gekookte maïskolven verkopen. Een mosselman met een verkoopbak en een opklaptafeltje aan zijn schouder. Hij zet het tafeltje neer. Zet de bak erop. Doet de bak open en verkoopt zijn eventueel van een beetje citroensap voorziene gevulde mosselen.
Heen en weer lopen ze langs het strand net als de lootjesverkopers. Die verkopen loten voor de landelijke grote loterijen en richten zich vooral op de Turkse vakantiegangers.
Turkse zomergasten die hier vaak de hele zomer blijven, druk ratelend tegen elkaar, nieuwtjes uitwisselend en voortdurend in contact met de buitenwereld via hun onafgebroken jengelende telefoons.
Waar het nog aan ontbreekt zijn de sieraden verkopende, leren snuisterijen aanbiedende Noord-Afrikanen en de zonnebrandolie verkopende mannen met een olietank op hun rug en een nevelspuit in hun hand zoals in Spanje of Tunesië.
De plaatselijke bevolking is er zo langzamerhand wel aan gewend dat die malle toeristen zelfs op het heetst van de dag in de zon blijven liggen. Een belangrijk deel van hun inkomsten komt uit het toerisme, dus laat ze maar. Zelf gaan ze gekleed in zoveel mogelijk lichaamsbedekkende kleding en zitten zelden in de zon.
In alle landen van Europa zijn de afgelopen twintig jaar allerlei maatregelen getroffen om de verkeersveiligheid te vergroten en burgers te beschermen tegen ongelukken. Men moet een helm dragen op een brommer, het gebruik van autogordels is verplicht, kinderzitjes enz.
Eigenlijk ging het om de verzekeringspremies die dan minder hoog hoefden te zijn omdat de verpleging in het ziekenhuis na een eventueel ongeluk minder intensief en minder langdurig zou kunnen zijn. Op een gegeven moment was er zelfs het voorstel om de premie voor de ziektekostenverzekering te verhogen voor mensen die aan bepaalde vormen van sport deden. De risico’s die men liep werden te groot geacht.
Veel zonnen en zeker zoals heel veel toeristen doen, kan gevaarlijk zijn voor een mens. Huidkanker kan het gevolg zijn.
Ik zag al voor me dat toeristen vanuit Europa een soort zonnetachograaf mee moeten nemen van hun verzekeringsmaatschappij. Na de vakantie wordt die op het vliegveld weer ingenomen en afhankelijk van het aantal zonne-uren en de intensiteit van de zon op dat moment wordt een nieuwe ziektekostenpremie bepaald.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten