Ieder jaar trokken we altijd vroeg in het voorjaar met een groep vrienden, jongens van een jaar of negen, tien, elf de polder in om vogels te kijken. Ik denk dat het tijdens de paas- of pinkstervakantie geweest moet zijn. We hadden een polsstok bij ons en maakten tochten door de velden en de weilanden van 's ochtends vroeg tot 's middags als het donker begon te worden.
Die polsstok stelde ons in staat om ook over bredere sloten te springen zodat we niet steeds om hoefden te lopen om ergens een dam te vinden. Sommige jongens hadden onder hun polsstok een klein plankje gespijkerd om het steunvlak wat groter te maken. De stok bleef dan niet zo snel in de modder steken. Want als dat wel gebeurde was je vrijwel verzekerd van een nat pak.
Er kwam trouwens niemand droog thuis maar het was een soort wedstrijd om zo lang mogelijk droog te blijven.
Het ging ons echt om de tocht en het polsstokspringen. Nesten van weide- en watervogels lieten we met rust, we namen nooit eieren mee.
Een heel grappige vogel vond ik altijd de kwartel. Dat beest bleef in het hoge gras langs de slootkant zitten of drukte zich plat tegen de grond zodat je hem echt niet kon zien. Hij vloog pas op met het typisch ratelende geluid van zijn vleugels als je bijna op hem stond. Het gezegde: Zo doof als een kwartel, zal daar wel vandaan komen.
Op een dag tijdens een van onze tochten kwamen we zo bij een verlaten boerderij terecht. Het was eigenlijk een bouwval maar in die tijd bleven die nog wel eens een poosje staan in tegenstelling tot tegenwoordig. Nu is de schoonmaak- en opruimwoede overal aanwezig.
Onder een trap vond ik een rieten koffertje, formaat A-4 zou je denk ik nu zeggen. Half vergaan en vochtig. Ik maakte het open. Er zat een stapel papieren in, zo te zien officiƫle, indrukwekkende papieren. Op sommige bladen stond een stoomtrein.
Ik zocht een stuk ijzerdraad en bond het koffertje op mijn rug. Ik wilde er thuis wel eens uitgebreid naar kijken. Spannend.
Gedurende de rest van de tocht kostte het me heel veel moeite het koffertje min of meer heel te houden. Maar toch, na wel enkele aarzelingen onderweg om het maar achter te laten, kwam ik aan het eind van de middag met mijn schat thuis. Een kletsnat rieten koffertje dat van ellende bijna uit elkaar viel.
Ik wilde het mee naar mijn kamertje nemen maar mijn moeder vond dat geen goed idee. En ondanks mijn verwoede pogingen haar van het belang van mijn vondst te overtuigen bleef ze doof voor mijn argumenten. Ze pakte het koffertje en gooide het in de vuilnisbak, die natuurlijk toevallig de volgende ochtend vroeg geleegd werd.
Aan de bovenstaande gebeurtenis moest ik terugdenken toen ik hier in Turkije naar een televisiekanaal keek waarop de hele dag alleen maar vistochten en jachtpartijen uitgezonden worden. Ik zag een jager met zijn hond. De hond snuffelde rond bij een bosje. De jager stond er een meter of twintig vandaan. De hond joeg een vogel op en de jager knalde het beest neer. Dat herhaalde zich nog een paar maal. Toen het tableau de chasse in beeld gebracht werd zag ik o.a. een rijtje kwartels liggen.
Op dat moment kwam ook het met veel inspanning geredde koffertje me weer voor de geest en ik zag de stoomlokomotief op het eerste blaadje weer voor me.
Het moeten beslist aandelen geweest zijn van de Compagnie Internationale des Wagons-Lits die de Orient-Express naar Istanbul liet rijden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten